Het werkwoord lopen is een zogenaamd onregelmatig werkwoord. Regelmatige werkwoorden hebben een vaste wijze van vervoegen, maar onregelmatige werkwoorden niet. Dat is simpel een kwestie van uit je hoofd leren. Iemand met taalgevoel zal begrijpen dat iets op een bepaalde manier vervoegd moet worden zonder precies te weten waarom het zo is. Eigenlijk is het simpelweg zo omdat het één goed klinkt en het ander juist niet.

Werkwoord lopen vervoegen

Het werkwoord lopen als ezelsbruggetje

Het werkwoord Lopen wordt vaak als ezelsbruggetje gebruikt om te bepalen of de vervoeging van een werkwoord waarvan de stam op een d eindigt dt aan het eind moet krijgen. Een voorbeeld hiervan is het werkwoord houden. In de eerste persoon onvoltooid tegenwoordige tijd is het ik houd, net zoals ik loop. De tweede persoon is echter jij houdt, net zoals jij loopt. Hetzelfde geldt voor de derde persoon, hij houdt en hij loopt.

Echter niet alle werkwoorden kunnen worden uitgewisseld met het werkwoord lopen. Zo wordt dit ezelsbruggetje nogal eens op de verkeerde manier toegepast om de tegenwoordig veel gemaakte fout “hij wilt” te rechtvaardigen. Willen is ook een onregelmatig werkwoord en wordt op een andere manier vervoegd. Meer daarover in mijn artikel “Hij wilt of hij wil“.

Werkwoord lopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

ik loop
jij loopt
hij loopt
wij lopen
jullie lopen
zij lopen

Voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gelopen
jij hebt gelopen
hij heeft gelopen
wij hebben gelopen
jullie hebben gelopen
zij hebben gelopen

Onvoltooid verleden tijd

ik liep
jij liep
hij liep
wij liepen
jullie liepen
zij liepen

Voltooid verleden tijd

ik had gelopen
jij had gelopen
hij had gelopen
wij hadden gelopen
jullie hadden gelopen
zij hadden gelopen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd

ik zal lopen
jij zult lopen
hij zal lopen
wij zullen lopen
jullie zullen lopen
zij zullen lopen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ik zal gelopen hebben
jij zult gelopen hebben
hij zal gelopen hebben
wij zullen gelopen hebben
jullie zullen gelopen hebben
zij zullen gelopen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd

ik zou lopen
jij zou lopen
hij zou lopen
wij zouden lopen
jullie zouden lopen
zij zouden lopen

Voltooid verleden toekomende tijd

ik zou gelopen hebben
jij zou gelopen hebben
hij zou gelopen hebben
wij zouden gelopen hebben
jullie zouden gelopen hebben
zij zouden gelopen hebben