Het werkwoord mogen is een onregelmatig werkwoord en heeft daarom een andere vervoeging. De meeste werkwoorden krijgen in de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud een t aan het eind zoals bijvoorbeeld bij “hij loopt”. Echter, de werkwoorden mogen, zijn, kunnen, willen en zullen zijn hierop uitzonderingen.
Geen stam plus t in de tweede persoon
Opmerkelijk aan de vervoeging van het werkwoord mogen is dat het in de onvoltooid tegenwoordige tijd zowel in de tweede persoon als de derde persoon geen t aan het eind krijgt. Het eveneens onregelmatige werkwoord willen krijgt bijvoorbeeld in de tweede persoon wel een t maar in de derde persoon niet. Helaas wordt dit tegenwoordig vaak omgedraaid en zegt men foutief jij wil en hij wilt (zie ook “Hij wilt of hij wil?” en “Werkwoord willen vervoegen“).
Werkwoord mogen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
ik mag
jij mag
hij mag
wij mogen
jullie mogen
zij mogen
Voltooid tegenwoordige tijd
ik heb gemogen
jij hebt gemogen
hij heeft gemogen
wij hebben gemogen
jullie hebben gemogen
zij hebben gemogen
Onvoltooid verleden tijd
ik mocht
jij mocht
hij mocht
wij mochten
jullie mochten
zij mochten
Voltooid verleden tijd
ik had gemogen
jij had gemogen
hij had gemogen
wij hadden gemogen
jullie hadden gemogen
zij hadden gemogen
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal mogen
jij zult mogen
hij zal mogen
wij zullen mogen
jullie zullen mogen
zij zullen mogen
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd
ik zal gemogen hebben
jij zult gemogen hebben
hij zal gemogen hebben
wij zullen gemogen hebben
jullie zullen gemogen hebben
zij zullen gemogen hebben
Onvoltooid verleden toekomende tijd
ik zou mogen
jij zou mogen
hij zou mogen
wij zouden mogen
jullie zouden mogen
zij zouden mogen
Voltooid verleden toekomende tijd
ik zou gemogen hebben
jij zou gemogen hebben
hij zou gemogen hebben
wij zouden gemogen hebben
jullie zouden gemogen hebben
zij zouden gemogen hebben