Het werkwoord willen is een onregelmatig werkwoord. De meeste werkwoorden krijgen in de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud een t aan het eind zoals bijvoorbeeld bij “hij loopt”. Echter, de werkwoorden willen, kunnen, zijn, zullen en mogen zijn hierop uitzonderingen. De vorm voor de derde persoon enkelvoud is bij willen, kunnen, zullen en mogen gelijk aan die voor de eerste persoon.

werkwoord willen vervoegen

Hij wilt in plaats van hij wil

Een tegenwoordig massaal gemaakte fout is het onjuist vervoegen van willen. Hoe vaak hoor of lees je wel niet zinnen als: “hij wilt me slaan”, “ze wilt niet luisteren”? Het lijkt wel of men het onregelmatige werkwoord niet meer kent. Zie ook mijn artikel “Hij wilt of hij wil?“.

Op deze pagina leer je hoe je het onregelmatige werkwoord willen op de juiste manier vervoegt.

Werkwoord willen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

ik wil
jij wilt
hij/zij/het wil
wij willen
jullie willen
zij willen

Onvoltooid verleden tijd

ik wilde
jij wilde
hij/zij/het wilde
wij wilden
jullie wilden
zij wilden

Voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gewild
jij hebt gewild
hij/zij/het heeft gewild
wij hebben gewild
jullie hebben gewild
zij hebben gewild

Voltooid verleden tijd

ik had gewild
jij had gewild
hij/zij/het had gewild
wij hadden gewild
jullie hadden gewild
zij hadden gewild

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd

ik zal willen
jij zult willen
hij zal willen
wij zullen willen
jullie zullen willen
zij zullen willen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd

ik zal gewild hebben
jij zult gewild hebben
hij zal gewild hebben
wij zullen gewild hebben
jullie zullen gewild hebben
zij zullen gewild hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd

ik zou willen
jij zou willen
hij zou willen
wij zouden willen
jullie zouden willen
zij zouden willen

Voltooid verleden toekomende tijd

ik zou gewild hebben
jij zou gewild hebben
hij zou gewild hebben
wij zouden gewild hebben
jullie zouden gewild hebben
zij zouden gewild hebben